In het huisje van André zijn de donkere dagen lichtomrand, want in november tovert hij z’n Amsterdamse tussenwoning steevast om tot kerstpaleis. “Eerste kerstdag staat deze tafel helemaal vol, met stukjes vlees, stokbrood en hoe heet zo’n ding? Een gourmetstel, ja. Dan zit ik heerlijk te smullen, hoor.”
De geur van wierook komt je tegemoet als je vlak voor kerst op bezoek gaat bij André (55). Het is weer de tijd van het jaar, zoveel is duidelijk. Aan de kerstboom heeft André zichtbaar veel aandacht besteed, al hebben we hier te maken met een nepexemplaar. “Anders zie je in het voorjaar nog overal de dennentakjes liggen. Die blijven in je sokken steken. Daar heb je met een neppe geen last van.”
Bij binnenkomst schalde naamgenoot Hazes nog door de speakers, maar op verzoek heeft hij daar achtergrondmuziek van gemaakt. Een Ajax-vlag siert de muur. Immers: als je 55 jaar Amsterdammer bent en de stad nooit uit bent geweest, is er geen andere club. “Ze krijgen mij hier niet weg.” Dat is ook nog niet zo gemakkelijk, want een auto heeft André niet. Hij wijst naar de keuken. “Daar staat m’n auto, een tweewieler. M’n fietsie-pietsie.” Hij heeft er z’n eikenhouten meubels mee vervoerd. Gewoon, hop, op de trappers.
Frisdrank zonder suiker
André kreeg tien jaar hulp van het Leger des Heils. Een Leger des Heilspetje aan de muur is hier stille getuige van. “Ik kreeg vooral hulp bij m’n belastingpapieren, ze zorgden dat ik daar geen fouten mee maakte. Als ik zo’n blauwe envelop op de mat zag liggen, scheet ik in m’n broek om ‘m open te maken. Inmiddels krijg ik bijna geen post meer, het gaat allemaal automatisch.”
Inmiddels is alleen het buurtteam er nog, op de achtergrond, voor het geval dat. Verder kan André het zonder hulp. “Blijkbaar is het niet meer nodig, ik heb liever dat ze iemand helpen die er slechter voor staat dan ik,” zegt hij, nippend aan een groot glas frisdrank. Zonder suiker, op doktersadvies. “Mijn suiker is ook te hoog. Heel soms drink ik nog een flesje fris, maar als de dokter dat hoort, breekt de oorlog uit, want ik zou het niet meer in huis halen.”
[het verhaal gaat onder de foto's verder]
Gezellig met z’n drietjes
André woont al vanaf z’n 43e alleen – en dat vindt hij prima. Hoewel, vóór die tijd leefde hij met z’n ouders en twee honden, en dat was toch een stuk gezelliger. “M’n vader vroeg weleens: ‘Wanneer ga je het huis uit?’ Ik zei: ‘Weet je wanneer? Als ik tussen zes plankjes lig. Eerder niet.’ We hadden het gewoon gezellig met z’n drietjes. En hij wist best dat áls ik zou gaan, hij me zou missen. En als loodgieter had hij veel aan me, want ik heb ‘m vaak geholpen. Had ‘ie storingsdienst rond de feestdagen, werd ‘ie gebeld, ging ik mee.”
Kort na elkaar overleden zowel zijn vader als z’n moeder, beiden 68 jaar. “M’n moeder zat net als ik met haar suiker te rommelen, m’n vader had op een gegeven moment bijna nergens meer zin in. Tijdens het avondeten werd ik gebeld door het ziekenhuis: je moeder is overleden. Je wilt niet weten hoe ik naar dat ziekenhuis ben gefietst. Het was zoef-zoef en ik was er. Stoplichten? Heb ik niet gezien. Wat ik gekookt had, kon ik weggooien, want ik was pas tien uur ’s avonds weer thuis.”
Herder van zestig kilo
“De ene hond ging m’n vader achterna, de andere m’n moeder. Dus.” Wijzend op een grote foto aan de muur met twee honden: “Die grote herder is twaalf jaar oud geworden, daar had ik het meeste verdriet van. Ik heb ‘m moeten laten inslapen. Last van z’n achterpoten. Toen ik ‘m leerde kennen, was ‘ie nog maar piepklein. Daarna werd ’t een groot kalf.” André staat op vanachter z’n bureautje.
“Kijk, normaal gesproken moet je bukken als je een hond wil aaien. Bij hem hoefde dat niet, ik kon gewoon rechtop blijven staan. Als de mensen uit de buurt ‘m met m’n moeder zagen lopen, liepen ze een blokje om. En terecht, want als ‘ie z’n kracht gaat gebruiken…”
Opgestapelde rekeningen
“Toen m’n ouders net waren overleden, had ik het wel effe moeilijk. Ik kreeg een week vrij, het deed toch zeer. Op een gegeven moment kreeg ik allemaal mensen voor de deur, de rekeningen stapelden zich op. Een oom, van m’n moeders kant, zei: ‘Dat neem ik wel effe mee.’ Hij heeft alles weer rechtgetrokken voor me. Ik heb goed contact met de familie van mijn moeder, m’n deur hangt helemaal vol met kaartjes. Familie van mijn vaders kant zie ik niet meer. Geen ruzie, maar ik spreek ze gewoon niet. Tja, als ik een kerstkaartje stuur en ik krijg niks terug? Doei, dan ben je niet meer welkom. Of ik me alleen voel? Nee.“ André staat op en loopt naar z’n aquarium. “Hier zit m’n grote vriendje, de goudvis. Die laat me nooit alleen.” Z’n stem wordt zachter. “Pukkie. Elke keer als ik langsloop, laat ‘ie z’n eigen effe zien.”
‘Als ik zo’n blauwe envelop op de mat zag liggen, scheet ik in m’n broek om hem open te maken’
‘Ongezellig? Nee, hoor’
Ondanks de klappen die André heeft gekregen, maakt hij van het leven een feest, in de wetenschap dat ‘ie zelf de slingers moet ophangen. Zo ook met kerst. Elk jaar pakt hij groots uit, zodat de hele straat weet hoe laat het is. Hierin volgt hij een traditie die zijn vader in het leven heeft geroepen – moeders hield er niet zo van.
Overigens versiert hij z’n huisje altijd op dezelfde manier, hij weet precies wat waar moet komen. De spijkertjes laat ‘ie het hele jaar zitten, zodat ‘ie aan twee dagen genoeg heeft om z’n toko om te toveren tot kerstpaleis. “Dat gaat snel, hoor. Als ik ga beginnen, is het – woep woep woep – klaar. Wat ikzelf met kerst heb? Gezelligheid. Zodra het december wordt, denk ik: even wat gezelligheid in huis brengen. Dus de hele maand laat ik m’n huis zo. Ik vier kerst trouwens alleen. Ongezellig? Nee, hoor.” Kloppend op z’n bureautje: “Eerste kerstdag staat deze helemaal vol. Stukjes vlees, stokbrood, en hoe heet zo’n ding? Een gourmetstel, ja. Dan zit ik heerlijk te smullen, hoor. En wat overblijft, bewaar ik voor tweede kerstdag.” Wijzend op zijn cd-collectie: “En ik heb kerstliedjes genoeg.”
[het verhaal gaat onder deze foto's verder]
Weer op gang bij 50|50
Het Leger des Heils-petje aan de muur kreeg André bij 50|50, waar hij terechtkwam nadat hij een jaar thuis had gezeten. Dat thuiszitten ging ‘m overigens best goed af. “Ik zorgde wel dat ik me niet liep te vervelen. Sowieso kwam ik nooit pas om elf uur m’n nest uit, want dan is je hele dag naar de sodemieterij. Als het lekker weer was, gooide ik m’n viskar achter de fiets en ging ik wieberen. Binnenkort ga ik vissen op karper. Je moet oppassen dat je geen meerval aan je haak krijgt, want van die kop word je angstvallig bang!”
Voorheen werkte André bij een papierhandelaar, tot hij er vier jaar geleden werd ontslagen. “Ik was daar manusje-van-alles. Als er een storing was, loste ik het op. 50|50 hielp me om weer een beetje op gang te komen, rustig aan, zodat ik niet opeens weer de hele week aan ’t werk moest. We gingen met een groepje op pad, gezellige jongens bij elkaar. Beetje opruimen, huisjes opknappen, spullen naar beneden sjouwen. Een vast ploegje, er moesten geen vreemde jongens bij komen, want dan was het haat en nijd.”
Sinds twee jaar werkt André bij een ander soort recyclebedrijf, fulltime. Om vier uur ’s ochtends gaat de wekker, geen enkel probleem. Hij wil nog een jaartje of vijf door, dan heeft ‘ie het wel gezien. “Ik begon al op m’n dertiende, dan ging ik met m’n vader mee. Als hij het te druk had, mocht ik z’n spullen sjouwen. Ik lijk op hem, want ik kan ook slecht stilzitten.”
Twee urnen
Naast Pukkie staan twee urnen. Zo heeft André z’n ouders toch nog een beetje in de buurt. “Ik mocht ze ook uitstrooien over het gras, maar daar schrok ik effe van: 137 euro. ‘En als ik ze nou ophaal?’, vroeg ik. ‘Dat kost je niks’. ‘Dan kom ik ze wel halen’. Eerst was het effe moeilijk om ze in huis te hebben, maar nu interesseert het me niet meer, ik loop er gewoon langs. Met de feestdagen maak ik het plekje extra gezellig, dan zet ik er twee minikerstboompjes voor.”